Dit is de 27ste recensie in de Maurice Jarre serie.
Vorige:
Is Paris Burning?Volgende:
Thérèse DesqueyrouxDe Brits-Amerikaanse film The Man who would be King uit 1975 is geregisseerd door de beroemde John Huston (The African Queen, Casino Royale, Prizzy's Honor, Annie), die ook het scenario schreef, samen met Gladys Hill, die regelmatig met Huston samenwerkte. De film is gebaseerd op het gelijknamige verhaal van de in India geboren Rudyard Kipling. Huston had al vele jaren dit verhaal willen verfilmen en had in die tijd al vele grote acteurs gepolst om de rollen van Daniel Dravot en Peachy Carnehan te spelen, maar pas in 1975 lukte dat met Sean Connery en Michael Caine in de hoofdrollen. De film is door de critici erg goed ontvangen en kreeg vier Oscarnominaties, maar won geen. In de bioscopen deed de film het niet meer dan redelijk.
Het verhaal is eigenlijk een lange flashback en speelt zich af aan het eind van de negentiende eeuw en begint in India, dat door de Britten bestuurd wordt. Dravot (Connery) en Carnehan (Caine) zijn twee kleine criminelen die dromen van rijkdom en succes. Ze waren officieren in het Britse leger en nu ze daar uit zijn, zijn ze erachter gekomen dat India veel te braaf is voor hun dromen en ze besluiten op avontuur te gaan naar het onbekende land Kafiristan, ooit veroverd door Alexander de Grote. Daar willen ze dan hun diensten aanbieden aan de hoogste bieder...
De muziek bij dit komische drama is van Maurice Jarre, die er een nominatie voor een Golden Globe aan overhield.
Voor deze historische avonturenfilm heeft Jarre een van zijn fraaiere scores gecomponeerd. Nu had hij vaker met het bijltje gehakt bij epische verhalen, zoals
Lawrence of Arabia en
Doctor Zhivago, toch is het hem gelukt ook deze keer weer met een meeslepende themamelodie te komen. Die melodie komt al gelijk bij de openingstrack van het album voor het voetlicht in de uitvoering van een fanfare. Het hoofdthema wordt eerst in een volledig blazersensemble gepresenteerd en is een vlotte en speelse melodie. Vervolgens komt deze themamelodie in een erg fraaie orkestrale uitvoering voorbij, met strijkers, blazers en percussie. Aan het eind van de track komt nog kort even de fanfareversie terug, waarmee de track op een mooie manier is afgerond.
Dit prettige thema komt op het album in meer tracks voorbij en dan meestal in opgewekte of hoopvolle arrangementen, wat de muziek extra prettig beluisterbaar maakt. Maar in 'Journey to Kafiritstan' is het thema eerst in een wat meer dreigende setting te horen. Pas halverwege komt de fanfare-uitvoering weer even terug, om daarna over te gaan in dreigende en spannende muziek, die duidelijk minder aangenaam is.
'The King's March' is opnieuw een aangename fanfare-uitvoering van het hoofdthema, zoals we die inmiddels een paar keer gehoord hebben. Toch blijft het een aangename uitvoering, juist omdat de melodie zo aansprekend is.
Behalve het fraaie hoofdthema komen ook andere, vaak daaraan verwante melodieën voorbij. Als de avonturiers door weidse landschappen reizen illustreert Jarre dat met heerlijke lyrische muziek, gespeeld door het vaste orkest van Jarre, het London Symphony Orchestra.
In een aantal tracks wordt dat orkest uitgebreid met etnische instrumenten om de lokale Indische sfeer te benadrukken. In tracks als 'Sukandergul' of 'Bashkai's' is dat nog redelijk beperkt met wat sitar-achtig getokkel in deze verder wat licht dreigende tracks. Meestal ligt die wat etnisch getinte muziek best prettig in het gehoor, maar in een track als 'Pushtukan' overdrijft Jarre weer een beetje, waarbij de muziek binnen de verder enigszins dreigende track even klinkt alsof het zo van de plaatselijke Indische straathoek komt.
De track 'Roxanne' is een nogal Indisch klinkende track met veel sitar-achtig getokkel en gamelan-achtige percussie, en jengelende houtblazers. Voor onze westerse oren is dit niet echt aangename muziek, terwijl de hele track in deze stijl is uitgevoerd.
Een aparte track is 'The Dream', die een beetje wereldvreemd begint, met wat grommend en etnisch gezang en andere vreemde klanken, maar na ongeveer een minuut gaat dit over in weer een fanfareversie van het hoofdthema.
Een andere aparte track is 'Dravot's Farewell', die begint met het zingen van 'The Son of God Goes Forth to War', maar dan op de melodie van de Ierse traditional 'The Minstrel Boy', als inleiding naar de executie van Dravot in de film. De song wordt gezongen door beide hoofdrolspelers, Sean Connery en Michael Caine. In de tweede helft van de track komt weer een van Jarre's fraaie fanfares voorbij.
Het album sluit af met opnieuw een fanfare-uitvoering van het hoofdthema en opnieuw is dit een fraaie track, die het album op een herkenbare en prettige manier afsluit.
Kortom, met zijn muziek voor The Man who would be King heeft Maurice Jarre een overwegend prettige score gecomponeerd, waarin vooral het hoofdthema opvalt. De tracks zonder dat hoofdthema zijn duidelijk minder, vooral wanneer de muziek een nogal behoorlijke etnisch Indische kleuring heeft. Maar ook de meer spannende of aparte gedeelten van tracks liggen toch minder gemakkelijk in het gehoor en dat omvat best wel een flink deel van het album. Het bijzonder fraaie hoofdthema kan de winst daardoor niet vasthouden en de waardering zakt dan ook naar een toch nog heel behoorlijke 78 uit 100 punten.